Er was iets vreemds aan Basje Booij. Iets heel vreemds. Wanneer hij ‘s avonds in zijn bed in slaap viel, leek het net of hij daarna meteen weer wakker werd. Maar dan koerden de duiven op het dak en scheen de zon alweer door het raam naar binnen. Dan was het allang ochtend.
‘En heb je dan helemaal niet gedroomd?’ vroeg zijn moeder bij het ontbijt. Maar nee, Basje wist zeker dat hij niet gedroomd had. Want hij droomde eigenlijk nooit.
Dat was niet omdat hij niet goed sliep. Want slapen, dat deed hij juist heel goed. Nooit werd hij midden in de nacht wakker en kon hij niet meer in slaap komen, zoals zijn zusje Lola. Maar zij had dan wel een droom gehad. Ze had dan gedroomd dat ze naar beneden viel of dat de maan haar onder zich wilde verpletteren.
De jongens op straat vonden Basje Booij maar een beetje raar. Want wie kon er nou niet dromen? En als ze een partijtje gingen voetballen, mocht hij vaak niet meedoen. Ze vonden dat een jongen, die niet kan dromen, ook niet kan voetballen.
Ook Basje’s vriendjes op school plaagden hem er wel eens mee. En op een dag vroeg één van hen aan Basje Booij of hij wist waar Dromenland was.
Basje dacht diep na en schudde zijn hoofd. Ondertussen zag hij hoe de andere jongens om hem heen elkaar aanstootten en begonnen te grinniken. En de hele verdere schooldag hoorde hij ze achter zijn rug fluisteren: ‘Basje Booij weet niet eens waar Dromenland is. Geen wonder dat hij niet kan dromen.’
Die avond vroeg Basje het aan zijn vader. Ze waren net van tafel en deden samen de afwas.
‘Dromenland?’ antwoordde meneer Booij. ‘Niemand weet waar dat precies is. Soms, als we slapen, mogen er wel eens een kijkje nemen. Maar er is niemand, die de weg er naar toe heeft kunnen onthouden.’
‘Maar wat is het dan voor een land?’
‘In Dromenland wonen alle dromen, Basje. Hun baas is de Dromenkoning. Die zit op zijn troon en beslist welke droom ons 's nachts mag komen bezoeken en meenemen naar plekken, die we misschien nooit eerder gezien hebben.’
‘Zijn daar ook nare dromen?’ vroeg Lola, die met haar bord de keuken in kwam.
‘Natuurlijk. Maar die bergt de Dromenkoning netjes weg. In de dromengevangenis. Want het is een fatsoenlijk man en hij stuurt ze heus niet zomaar de wijde wereld in.’
‘Maar waarom komen ze dan toch wel eens bij mij?’
‘Ik denk dat ze soms ontsnappen,’ antwoordde meneer Booij. ‘Maar dan gaat de Dromenkoning ze vast onmiddellijk zoeken. En zodra hij ze vindt dan gaan ze weer meteen terug achter slot en grendel.’
Basje Booij luisterde aandachtig en dacht na over wat zijn vader vertelde. Maar toen hij zijn pyjama had aan gedaan om te gaan slapen, was hij het gesprek al weer vergeten. Zoals altijd sliep hij snel in en droomde niet.
Maar plotseling werd hij midden in de nacht wakker geschud.
‘Basje,’ fluisterde iemand. ‘Word nou eens wakker.’
‘Wat is er?’ geeuwde Basje Booij.
‘We moeten opschieten. Ga je mee?’
Hij deed een oog open. Toen zag hij dat het Lola was. Ze stond over hem heen gebogen aan zijn bed.
‘Mee? Waar naar toe?’
‘Nou. Naar Dromenland natuurlijk. We moeten eens met die Dromenkoning praten, vind je niet?’
Basje Booij was meteen klaarwakker. Naar Dromenland? Wilde Lola echt naar Dromenland gaan?
‘En weet je de weg dan?’
‘Natuurlijk,’ zei Lola. ‘Dat heb ik gedroomd.’
Ze ging op het voeteneinde van haar broertje’s bed zitten en begon de lakens aan elkaar vast te knopen.
Basje Booij ging rechtop zitten.
‘Wat doe je?’ fluisterde hij.
‘Zie je dat dan niet? Kom. Help me eens een handje.’
Basje sloeg snel de dekens weg en samen knoopten ze de lakens van hun bedden aan elkaar. Eerst de bovenlakens en daarna de onderlakens. En dat deden ze zo stevig dat ze niet zomaar los zouden kunnen gaan.
Daarna vertelde Lola dat ze door het raam van Basje’s slaapkamer naar beneden moesten klimmen. Daar zou de weg naar Dromenland beginnen.
‘En hoe weet je dat dan allemaal?’ vroeg Basje Booij. ‘Heb je dat allemaal gedroomd?’
Maar zijn zusje was al door het raam geklommen en klauterde langs de aan elkaar geknoopte lakens naar beneden.
Toen ook Basje dat gedaan had en op de grond stond, keek hij om zich heen. Het was koud en de wind blies guur tegen zijn wangen. En overal was het even donker. Daardoor zagen alle richtingen er hetzelfde uit. Waar moesten ze nu naar toe lopen om in Dromenland te komen?
‘Kijk dan boven je,’ zei Lola.
Dat deed Basje en hij zag daar duizenden sterren, die heel zwakjes glinsterden. Het leken net allemaal kleine gaatjes in een zwart plafond, waardoorheen kaarslicht scheen.
‘Die sterren zullen ons de weg naar Dromenland wijzen,’ legde Lola uit. En ze begon al te lopen. Maar Basje Booij bleef staan.
‘Heb je dat ook al gedroomd?’ vroeg hij.
Lola draaide zich om en knikte. Daarna wees ze naar de donkere lucht.
‘Kijk. Die ster knippert naar ons. Zie je?’
Basje zag tussen al die andere een ster, die naar hen knipperde. Maar hij wist niet wat dat betekende? Toch vroeg hij er maar niet naar. Als Lola wist hoe ze in Dromenland moesten komen, dan was het maar het beste om met haar mee te lopen.